Hoe “sterk” is een handtekening onder een overeenkomst nou eigenlijk?

3 jul 2019

De Hoge Raad heeft 19 april 2019 een interessant arrest gewezen over de bewijskracht van een overeenkomst van meerdere pagina’s die uitsluitend op de laatste pagina is ondertekend (ECLI:NL:HR:2019:641).

Dergelijke overeenkomsten krijgen wij in de praktijk misschien wel méér onder ogen dan overeenkomsten die op iedere pagina zijn geparafeerd. Het belang van het arrest is de vraag of een overeenkomst die slechts op de laatste pagina is getekend, dwingend bewijs vormt tussen de contractspartijen.

De feiten

Laten we de casus gebruiken die bij de Hoge Raad speelde. Eiser had een bedrag van € 150.000,– geleend aan gedaagde. Partijen hadden daartoe een twee pagina’s tellende overeenkomst van geldlening opgesteld. De eerste pagina was niet geparafeerd, de tweede pagina kende wel een ondertekening. Eiser vorderde bij de rechtbank terugbetaling van het restant van de lening op basis van die overeenkomst. Gedaagde voerde het verweer dat de handtekening op die tweede pagina weliswaar van hem was, maar beweerde dat de eerste pagina nadien was vervangen voor een pagina met voor hem nadelige bepalingen. De overeenkomst was volgens gedaagde dus vervalst.

De rechtbank en het hof

In eerste aanleg stelde de rechtbank eiser in het gelijk. In hoger beroep vond gedaagde het gerechtshof aan zijn zijde: het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de vorderingen van eiser werden alsnog afgewezen. Kort gezegd vond het gerechtshof Den Haag dat de overeenkomst geen zogenaamde ‘onderhandse akte’ was en achtte de gegrondheid van de vordering van eiseres mede of met name daarom niet voldoende bewezen.

Het risico van de bewijslast

Eiser ging in cassatie en hield de Hoge Raad voor dat wanneer de handtekening onder een overeenkomst niet werd betwist maar slechts de echtheid van de tekst van die overeenkomst, als hoofdregel zou moeten gelden dat de partij die de vervalsing stelt, de bewijslast en bewijsrisico van die stelling draagt. Het gaat het bestek van dit artikel te buiten, maar als vuistregel kan worden aangehouden dat de partij die de bewijslast van een stelling heeft in beginsel op achterstand staat. Want slaagt die partij niet in het aannemelijk maken c.q. bewijzen van die stelling, dan zal dit in de regel grote consequenties hebben voor zijn vordering of verweer.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde dat een onderhandse akte (zoals de overeenkomst van geldlening in deze zaak) als enige wettelijke vereisten kent dat het een schriftelijk stuk betreft, dat het is ondertekend en dat het dient als bewijs. Dat het document uit meerdere pagina’s bestond en slechts op de laatste pagina was ondertekend, deed daar volgens de Hoge Raad niet aan af. Anders dan het gerechtshof concludeerde de Hoge Raad dat de betreffende overeenkomst dus wél had te gelden als een onderhandse akte in de zin van art. 156 lid 1 Rv. Daarmee vormde het dwingend bewijs tussen de procespartijen.

Dwingend bewijs

Let wel: het begrip dwingend bewijs is wat overtrokken, want de wederpartij mag tegenbewijs leveren. Bovendien geldt dat wanneer de partij die wordt aangesproken op basis van de akte, stellig ontkent dat de ondertekening van hem is, het niet langer ‘dwingend bewijs’ is. (art. 159 lid 2 Rv). Sterker nog, dan vormt het géén bewijs tenzij de wederpartij aannemelijk kan maken dat de handtekening wel degelijk van de andere partij afkomstig is. Maar in deze zaak speelde dat niet, want de gedaagde erkende dat de handtekening van hem was. Hij beriep zich alleen op vervalsing van de daarboven geplaatste tekst.

De eiser uit de casus staat op voorsprong …

Nu de overeenkomst dus wel had te gelden als een onderhandse akte, rustte volgens de Hoge Raad als hoofdregel de bewijslast op de partij die beweerde dat de overeenkomst, met uitzondering van de handtekening, was vervalst. Gedaagde dus. De Hoge Raad casseerde daarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag en verwees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam. Dit hof zal moeten oordelen of de akte inderdaad vervalst is. In beginsel lijkt gedaagde dus alsnog op een achterstand te staan.

Maar hij is er nog niet!

Hoewel de eiser op voorsprong staat, is hij er zeker nog niet. De Hoge Raad benadrukt in zijn arrest namelijk dat de rechter, ook als het gaat om de beoordeling van de echtheid van een onderhandse akte, een grote vrijheid heeft bij de waardering van het bewijs. De Hoge Raad lijkt tussen de regels door zelfs sturende bedenkingen te uiten. Hij geeft het gerechtshof Amsterdam namelijk expliciet mee dat op grond van vaststaande feiten, zoals onverklaard gebleven onregelmatigheden in de overeenkomst of op grond van de onwaarschijnlijkheid van de stellingen van eiser, de rechter kán oordelen dat de tekst van de overeenkomst geheel of ten dele vervalst is.

Wat leert deze casus?

De les die uit het voorgaande kan worden getrokken: laat iedere pagina door alle contractspartijen tekenen! Dat is weinig werk en scheelt een hoop discussie achteraf.

Vragen?

Als u vragen hebt over de uitleg van een overeenkomst, of hulp wenst bij het opstellen daarvan, bespreken wij graag met u wat wij voor u kunnen betekenen.