Met de overeenkomst ter beëindiging van het dienstverband beogen partijen de arbeidsovereenkomst definitief te beëindigen. Om misverstanden daarover te voorkomen, wordt vaak zelfs afgesproken dat de overeenkomst niet kan worden vernietigd of ontbonden. Toch kan daar soms op worden teruggekomen.
De vaststellingsovereenkomst
In de meeste beëindigingsovereenkomsten wordt vastgelegd dat deze als vaststellingsovereenkomst kwalificeert. Met die toevoeging leggen partijen vast dat de overeenkomst is ondertekend na afweging van goede en kwade kansen. In zo’n geval kunnen partijen achteraf niet terugkomen op de ondertekening, wanneer blijkt dat zij hun positie te negatief hebben ingeschat en met betere onderhandelingen (of een procedure) wellicht een beter resultaat hadden kunnen bereiken. De vaststellingsovereenkomst is juist bedoeld om in zulke onduidelijke of onzekere kwesties een definitieve regeling tot stand te brengen.
De afstand tot ontbinding en vernietiging
In veel overeenkomsten wordt nadrukkelijk afstand gedaan van het recht om de overeenkomst te ontbinden (als de wederpartij zijn afspraken niet correct nakomt) of te vernietigen (als de overeenkomst onder invloed van een wilsgebrek tot stand gekomen is). Met deze afspraak willen partijen nog nadrukkelijker vastleggen dat niet kan worden teruggekomen op de overeenkomst.
De redelijkheid en billijkheid is sterker dan de partijafspraak
Zelfs als partijen hun uiterste best hebben gedaan om een overeenkomst onherroepelijk te maken, kan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in uitzonderlijke situaties met zich brengen dat de contractspartner zich op deze afspraken en/of clausules kan/mag beroepen, zodat de betrokkene de overeenkomst alsnog kan ontbinden of vernietigen.
Uitzonderingssituaties
In het verleden werd aangenomen dat zo’n uitzonderingssituatie zich alleen in uiterst unieke gevallen kan voordoen. Een voorbeeld waarbij hiervan sprake was, betreft de kwestie waarin de werkgever na de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst ontdekte dat de werknemer voor ruim € 2.000.000,– had gefraudeerd. In die kwestie oordeelde het hof dat de werknemer in redelijkheid niet kon volhouden dat hij erop had mogen vertrouwen dat de werkgever met de totstandkoming van de overeenkomst afstand had willen doen van deze claim.
Relatief vaker voorkomende scenario’s
In 2020 heeft het hof Amsterdam echter een uitzonderingssituatie aangenomen die zich vermoedelijk veel vaker zal voordoen. In die kwestie was (bijna) 1 jaar na de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst vastgesteld dat de werknemer aan de ziekte van Parkinson leed. Gezien het stadium waarin de ziekte op dat moment inmiddels verkeerde, gingen de artsen ervan uit dat de werknemer ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst reeds ziek was. In de ogen van het hof lag het echter voor de hand dat beide partijen de overeenkomst hadden getekend in de veronderstelling dat de werknemer niet ziek was. Onder die omstandigheden kon de werknemer in de ogen van het hof de vernietiging van de beëindigingsovereenkomst inroepen.
Geen 100% zekerheid oplossing
Hoewel het (gelukkig) uitzonderingssituaties blijven, toont deze rechtspraak maar aan dat nooit voor 100% kan worden gegarandeerd dat de overeenkomst onherroepelijk is. In uitzonderlijke situaties komt de redelijkheid en billijkheid de benadeelde namelijk te hulp. Dit kan niet worden uitgesloten. Wanneer er aanwijzingen zijn voor een ziekte aan de zijde van de werknemer zou het voor de werkgever wellicht een optie zijn om dit op te nemen als overweging bij de totstandkoming van de overeenkomst en/of de hoogte van de beëindigingsvergoeding. Het is echter verstandig om voor ogen te houden dat ook in dat geval geen garantie kan worden verkregen. De werkelijkheid is en blijft nu eenmaal altijd creatiever dan vooraf theoretisch kan worden bedacht.
Vragen?
Indien u in onderhandeling bent over een overeenkomst of dergelijke onderhandelingen wilt starten en daarbij graag bijstand ontvangt, bespreken wij graag wat wij voor u kunnen betekenen.