Natuurlijk niet gijzelen in strafrechtelijke zin, maar in civielrechtelijke zin, wat bekend staat onder het begrip ‘lijfsdwang’.
De rechter kan op verzoek van een schuldeiser toestaan dat de tenuitvoerlegging van een vonnis bij lijfsdwang geschiedt. Dit wordt door een rechter echter niet snel toegepast, omdat het geldt als een ultieme sanctie. Alleen wanneer er geen ander dwangmiddel bestaat of mag baten (subsidiariteit) en het belang van de schuldeiser de toepassing daarvan rechtvaardigt (proportionaliteit), wordt het toegewezen. Voorts kan lijfsdwang alleen worden toegepast bij vonnissen of beschikkingen die geen veroordeling tot betaling van een geldsom inhouden, met uitzondering van alimentatie.
De gevallen van lijfsdwang die wij in de praktijk tegenkomen, zien vrijwel allemaal op de situatie dat een schuldenaar het ‘kale kip kun je niet plukken’-argument hanteert zonder dit aannemelijk te maken, terwijl er juist redenen zijn om aan te nemen dat deze schuldenaar vermogen verbergt of heeft weggesluisd.
Zo veroordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland op 29 november 2017 een B.V. en haar bestuurder om binnen één maand bewijsstukken te verstrekken (waaronder overzicht van binnen- en buitenlands inkomen en vermogen, belastingaangiften en belastingaanslagen, saldi bankrekeningen, afschriften van alle binnen- en buitenlandse bankrekeningen, transacties met rechtstreekse bloed- en aanverwanten, enz.). Gebeurde dit niet, dan stond het de schuldeiser vrij om de bestuurder met behulp van de politie in bewaring te laten stellen voor de duur van 5 dagen voor iedere dag dat niet aan de veroordeling werd voldaan, met een maximum van 90 dagen.
In voormelde kwestie waren zowel de B.V. als haar bestuurder eerder nog hoofdelijk veroordeeld om ruim € 650.000,– te betalen aan een schuldeiser. Dit lieten zij na met het argument dat de inkomsten- en vermogensbronnen waren opgedroogd. De schuldeiser en de voorzieningenrechter hadden echter hun twijfels hierbij. Of zoals de rechter overwoog:
“4.5
[…] Thans stellen de [B.V. en bestuurder] [1] zich op het standpunt dat alle inkomsten zijn opgedroogd en de banden met die vennootschappen zijn beëindigd. Dat vraagt om uitleg, die tot op heden echter niet of nauwelijks is gegeven en in ieder geval slechts in beperkte mate is onderbouwd.
4.6
Andere indicatoren, die doen vermoeden dat de [B.V. en/of bestuurder] een inkomstenbron en/of enig vermogen moeten hebben, zijn volgens [schuldeiser] onder meer het feit dat bestuurder kennelijk gewoon kan voorzien in zijn primaire levensbehoeften, dat hij gewoon in een auto rijdt en dat hij kennelijk in staat is om zijn hypothecaire verplichtingen jegens Rabobank te voldoen.
4.7.
[…]
4.8.
Hoewel [B.V. en bestuurder] op deze onderdelen dus allerlei verklaringen hebben voor hun inkomsten, stelt de voorzieningenrechter vast dat zij die verklaringen op geen enkele wijze met stukken hebben onderbouwd.
4.9.
Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van de gestelde betalingsonmacht aan de zijde van [de B.V. en bestuurder] is het alleszins begrijpelijk dat [schuldeiser] vragen heeft over de verhaalsmogelijkheden van [B.V. en bestuurder]. Onder de geschetste omstandigheden kunnen [B.V. en bestuurder] niet volstaan met het mondjesmaat verstrekken van niet onderbouwde informatie. Van hen mag in dit opzicht een actieve houding worden verwacht.”
Omdat een dwangsom weinig nut zou hebben voor een schuldenaar die zelf stelde niet te kunnen betalen, oordeelde de voorzieningenrechter vervolgens dat lijfsdwang een gepast dwangmiddel zou zijn.
Hebt u dus een harde vordering op een schuldenaar die stelt niet te kunnen betalen, terwijl u gegronde argumenten heeft om dit in twijfel te trekken, dan zou (de dreiging met) lijfsdwang wellicht soelaas kunnen bieden om openheid van zaken te krijgen.
[1] Partijen zijn door de schrijver van dit artikel geanonimiseerd